zaterdag 6 februari 2016

138. Kapitein Du'ville

Gelukkig wist hij ook nog dat de doorgang achter deze bocht vrij breed en goed bevaarbaar was.
Als hij gelijk had moesten ze het moeilijkste nu toch wel zo’n beetje achter de rug hebben.
“Opgelet!” schreeuwde hij naar zijn manschappen.
De bocht kwam nu in zicht, “Attentie voor en achter!”
Hij liet het schip vrij ver rechtdoor uitlopen en hij zag al een aantal maats met een ongeduldige, bezorgde blik zijn richting uit kijken.
In zijn binnenste moest hij glimlachen over hun bezorgdheid, maar hij deed dit juist met opzet, omdat hij er niet geheel zeker van was dat de zeilen zich weer zouden vullen met wind nadat het schip overstag was gegaan.
De kans was daarom niet ondenkbaar dat de zeilen ineens weer bak zouden slaan, aangezien er tussen de rotsen vaak veelvuldig sprake was van windval.
In dat geval zou het schip nog wat ruimte over hebben om te manoeuvreren voordat het op lagerwal terecht zou komen.
Hij stak zijn arm omhoog om de manschappen bij de brassen en de roerganger bij het rad nog eens extra te attenderen.
Hoewel dit, aan de spanning die duidelijk van hun gezichten was af te lezen, niet echt nodig bleek.
“Klaar om te wenden!” hij liet zijn hand vallen “Nu!”
De mannen haalden, opgezweept door de tweede stuurman die op dit moment even de bootsman verving, met een razende vaart de vallen binnen.
De ra’s zwaaiden met donderend geraas over en het roer werd te boord gezet.
Zonder enige problemen draaide het schip vrijwel haaks naar stuurboord en met een paar stevige knallen vielen ook de zeilen weer geheel vol en vervolgde het zijn koers op de andere boegslag.
Hierna verliep het verdere verloop door de kloof zonder al te veel problemen en binnen het half uur konden ze dan eindelijk in de beschutte lagune voor anker gaan.
Thonnon daalde naar het koedek af om de gewonden te gaan bezoeken nadat hij had bevolen het voordek te ruimen van puin en de opgelopen averij te herstellen.
Ook beval hij de stuurman een paar manschappen uit te zoeken die het gevallen puin in de vaargeul moesten zien te verwijderen.
Hierna nam het gespannen wachten op de kotter z’n aanvang.
Tijdens dit alles hadden William en zijn moeder zich niet aan dek laten zien.
Allebei wilden ze in de korte, kostbare tijd die hen waarschijnlijk nog restte, zoveel mogelijk van elkaars gezelschap genieten.
Ze probeerden zich zo goed en kwaad het kon geestelijk voor te bereiden op het moment van afscheid, die tot hun afgrijzen vermoedelijk al hoogstens binnen enkele dagen tijd onafwendbaar voor hen komen zou.
Maar tot hun geluk liet de aankomst van kotter echter een behoorlijke lange tijd op zich wachten.
Thonnon begon zich nu echt zorgen te maken of de commandant van die schuit wel in staat zou blijken te zijn om de voor het oog van zee af gezien vrijwel verborgen doorgang naar de lagune te kunnen vinden.
Hij had zoals volgens plan een expeditie van een man of zeven uitgestuurd om de kloof te verkennen en de kotter met signalen aanwijzingen te geven.
Één van hen was een dag erna weer aan boord teruggekomen om hem te melden dat ze kans hadden gezien de doorgang weer volledig vrij te maken van puin.
Ze hadden inderdaad gebruik moeten maken van het buskruit om de gevallen rotsblokken uit de weg te blazen, maar hadden daarbij kans gezien om deze vrij moeilijke klus snel en vakkundig te klaren zonder dat er opnieuw een lawine aan stenen naar beneden was gekomen.
Alleen van de kotter was volgens hem echter helaas in nog geen velden of wegen een spoor te bekennen geweest.                                                        
Afgesproken werd dat, als hij bij hen in zicht zou komen, er vanaf de westelijke rotswand naar de Monitor geseind zou worden.
Thonnon gaf de opdracht aan de uitkijk om goed uit de doppen te blijven kijken.
Weer een aantal dagen van gespannen wachten en verveling gingen traag voorbij, maar nog steeds was er geen spoor van de kotter te bekennen.
Die schuit zou toch hopelijk niet door de Engelsen zijn onderschept?, vroeg Thonnon zich vertwijfeld en hoogst bezorgd bij zichzelf af.
Ze konden nu toch slechts maar op z’n hoogst een dag of twee extra blijven wachten.
Want de manschappen begonnen nu inmiddels behoorlijk ongedurig van het, voor hun gevoel, uitzichtloze wachten te worden.
Wel had hij van deze wachttijd slim gebruik gemaakt om het schip zo goed en kwaad als maar onder deze omstandigheden mogelijk was op te kalefateren.
Bij inspectie van de boeg was gebleken dat het schip door het stoten op de rotsbodem nog meer was gaan lekken, maar er was wonder boven wonder geen verdere onoverkomelijke schade ontstaan.
Maar na hard werken was ook dit probleem uiteindelijk het hoofd geboden en was de lekkage weer tot het minimum terug gebracht.
Maar desondanks begon het vruchteloos wachten en stilliggen de manschappen nu toch wat parten te spelen.
Er ging dan ook een zucht van verademing door het schip toen eindelijk vanaf de rotsen werd geseind dat de kotter in zicht was.
Enkele uren later lagen de beide schepen tenslotte op een paar kabellengtes afstand broederlijk naast elkaar voor anker, en stapte de commandant van de Wich of Endor, onder het gekweel van de ceremoniële bootsmanfluitjes aan boord van de Monitor om commandant Thonnon die in anciënniteit hoger was dan hij, te gaan begroeten zoals gebruikelijk was.
De manschappen stonden in keurige rijen langs de verschansing in het gelid opgesteld.
Een vrij onsympathiek en slecht verzorgd uitziende man van zo’n, pak’em beet, zevenenveertig jaar oud, stapte nors voor zich uitkijkend en in zichzelf brommend op Thonnon af.
Hij werd op de voet gevolgd door twee even guur en onverzorgd uitziende luitenanten.
Ze salueerden uiterst strak en correct waarna de commandant stijf zijn hand voor zich uit stak.
“Mijn naam is Du’ville, commandant van de op de Britten veroverde kotter Witch of Endor, die nu heden ten dienste is gekomen van zijne geliefde Frankrijks eerste consul Napoleon Bonaparte, om u te dienen monsieur.
Deze twee heren zijn mijn eerste en tweede luitenanten.”
Hij nam niet eens beleefd de moeite hen bij hun naam voor te stellen.
Hierop beantwoorde Thonnon even stram zijn saluut, en schudde hij de man vormelijk de hand.
“Mijn naam is monsieur Thonnon, commandant van de brik Monitor die ten dienste staat van de eerste Consuls Franse marine.
Welkom aan boord messieurs, Ik ben blij u eindelijk aan boord te mogen begroeten.
We waren al bang dat u misschien was onderschept door een Brits fregat of dat u de geheime locatie soms niet kon vinden.”
“Wat denkt u wel van mij, monsieur!, dat ik een geheime ontmoetingsplaats niet zou kunnen vinden?, of dat we te grazen genomen waren door de Britten?                                                        
Ha!, ...dat zouden ze wel willen!, D’r is geen Engelsman die mij te pakken kan krijgen!” lachte hij om zijn eigen opmerking.
Oppassen, dacht Thonnon bij zichzelf, deze vent is een echte opsnijder.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten