donderdag 29 oktober 2015

36. Verzegelde orders.

”Ik stel je hoogst persoonlijk verantwoordelijk voor de begeleiding van de Brighttons.
Zorg er voor dat ze niet ontsnappen of dat hen wat overkomt voordat de overdracht een feit is.” drukte Astray de man overduidelijk op het hart.
De man knikte ernstig.
“Hier heb je de afzonderlijke brieven die bedoeld zijn voor onze Spaanse en Franse contacten.
Ze zijn verzegeld en verzwaard en bovendien ook nog eens verpakt in zeildoek wat behandeld is met pek zodat het pakje nu volkomen waterdicht is afgesloten.
Mocht de missie echter dreigen te mislukken doordat het schip onderschept wordt door de vijand, moet u dit direct overboord werpen of op een andere manier laten verdwijnen.”
Astray gebaarde druk met zijn handen in een poging de man van het grote belang van zijn verhaal te doordringen.
“Het mag hoe dan ook in geen geval in handen komen van de vijand!, is dat begrepen?”
De man knikte nogmaals heftig, “Jawel, my Lord.”
“Ik hoop dat ik de juiste man voor deze opdracht heb uitgekozen en dat u mijn vertrouwen niet zult beschamen, sir. Zorg dat alles volgens plan verloopt en ik zal je rijkelijk belonen.
Je weet dat je missie van het grootste belang is voor het verdere verloop van het grote plan.”
“U kunt erop vertrouwen dat alles naar wens zal verlopen, my Lord, ik zal de documenten, de jonge Lord en de lady samen met mijn leven bewaken en zorgen dat ze precies terechtkomen, daar, waar u ze wilde hebben.”
Astray keek hem een kort moment doordringend aan, “Ik hoop dat je je woord aan mij gestand zult doen luitenant, ik schenk je hierbij mijn volste vertrouwen, stel me dus niet teleur!”
“Aye, aye, sir!” De man sprong in de houding en tikte aan zijn steek.
William en zijn moeder, die het allemaal flink geërgerd van een afstand hadden zitten bekijken, walgde toen ze die overloper stijf in de houding zagen springen voor een landverrader als Astray.
William wende zijn gezicht af en keek in een poging zijn gedachten wat af te leiden in de richting van de zee.
Daar kon hij, als hij heel goed keek, de sloep in het opkomende maanlicht op de golven naderbij zien dansen.
De mannen aan de riemen moesten er hard aan trekken zag hij.
Het was duidelijk te zien dat ze de grootste moeite hadden om de sloep tegen de wind in te krijgen.
Hoge golven namen het bootje op en smeten het daarna alle kanten uit.
Weliswaar moeizaam maar toch gestaag naderde hij de landing plek.
De kabel van de kraanbalk, die over de westkant van het platform uitstak, werd in gereedheid gebracht om, zodra de boot onder aan de hoge rotswand lag, meteen te kunnen beginnen met laden. Hij moest daar natuurlijk zo kort mogelijk blijven liggen omdat anders de hoge en zeer gevaarlijke branding het bootje tegen de rotsen zou kunnen verpletteren.
Beneden het platform en de toren waarop het bevestigd was kon hij een uitstulping van een rots onderscheiden.
Die uitstulping bestond uit twee delen die vanboven één geheel vormden.
Het had wel iets weg van de hoef van een hert bedacht hij.
Telkens als de golven zich terugtrokken, om daarna met hernieuwde kracht terug te komen, kwamen de twee delen even bloot te liggen.
Het was voor de stuurman van de sloep zaak om deze uitstekende rotspunt aan de zuidkant te benaderen, omdat anders het gevaar bestond dat de sloep beklemd kon raken tussen de twee ‘tenen’ van de rots.
Als dat gebeurde zou dat absoluut het einde van de sloep betekenen.
Ze zou daar dan muurvast tussen komen te liggen en vervolgens volledig aan splinters worden geslagen door de beukende branding.
Zoiets was een ware nachtmerrie voor zeelui zoals de sloepgasten, omdat ze, net als de meeste zeelieden overigens, vrijwel niet konden zwemmen en daardoor zeker de dood zouden vinden.
Voor hen hierboven zou het vrijwel onmogelijk zijn ze te helpen, omdat de grote hoogte nooit snel genoeg te overbruggen zou zijn.
En zelfs al konden er een paar van hen zwemmen, dan nog zouden ze het niet lang uithouden in het ijskoude water van de Firth of Clyde.
In dit jaargetijde zouden ze binnen de kortste keren door onderkoeling buiten bewustzijn geraken en te pletter slaan tegen de scherpe rotsen.
William rilde bij de gedachte en volgde met spanning de verdere verrichtingen van de sloep.
Plotseling hoopte hij eigenlijk dat het maar gebeurde.
Het zou tenslotte betekenen dat ze dan niet van het eiland afgehaald konden worden.
En tevens zouden ook de plannen van Astray hierdoor lelijk in de war geschopt zijn.
Maar even snel als die gedachte bij hem opkwam, verdween hij weer.
Die arme drommels daar beneden deden ook maar hun plicht, evenals hij dat deed voor zijn koning en vaderland.
Buiten dat zou die Astray zeker een volgende poging laten wagen door een andere sloep.
Desnoods een stuk zuidelijker, zelfs ook al zou dat de kans op ontdekking aanmerkelijk vergroten.
Hij kon het zich simpelweg niet veroorloven om te falen.
Blijkbaar stonden er grote belangen op het spel die bij falen zeker zijn kop zou kosten.                                                      
Met spanning bleven zijn ogen de sloep, die nog net te zien was in het maanlicht, volgen.
Nog even, dan konden ze profiteren van de betrekkelijke luwte die de rots waarop het kasteel gebouwd was hen zou bieden.
Dan kon wellicht de sloep wat beter op koers gehouden worden omdat hij dan wat meer vaart zou kunnen maken.
Eerlijk is eerlijk, bedacht William, die gasten daar in de sloep wisten van wanten.
Het waren blijkbaar doorgewinterde vaklui.
Dat kon hij wel zien aan de wijze waarop de riemen gelijktijdig op en neer werden gehaald.
In deze omstandigheden was dit zeker niet eenvoudig.
Maar in deze tijden van oorlog waren dat soort vaklui schaars wist hij.
Hij vroeg zich dan ook af waar ze hen vandaan hadden weten te halen.
De Franse zeelui stonden bij hen Engelsen nou niet bepaald hoog aangeschreven.
Maar dat bewees maar weer dat je niet te snel bevooroordeeld moest zijn, en dat ze hun vijanden dus ook zeker niet moest onderschatten.
Hij stond zo geboeid naar hen te kijken dat hij niet doorhad dat hij inmiddels steenkoud was geworden.
Hij dook wat meer in zijn jas, wreef even stevig zijn handen over elkaar en stak ze diep in zijn zakken.
De sloep was nu nog maar slechts een halve mijl van hen verwijderd en hij kon nu met enige moeite de mannen, die diep gekromd over hun riemen zaten, onderscheiden.
Een uniform of zo kon hij vanaf deze afstand en met het schaarse licht helaas niet onderscheiden.
Maar waarschijnlijk zouden ze tijdens deze missie wel in het zwart zijn gekleed om zo min mogelijk op te vallen.
Voor hem persoonlijk stond het nu wel vast dat hij zeker geen enkel Frans uniform te zien zou krijgen, dacht hij.
En mocht het blijken dat ze toch in uniformen waren gestoken verwachtte hij tien tegen èèn dat het dan Britse uniformen zouden zijn.
Dat betekende voor hen echter wel dat, mochten ze per ongeluk toch gesnapt worden door de kustwacht, ze zonder meer als spionnen berecht zouden worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten