zondag 27 december 2015

97. Een monsterlijke opdracht

Zoals wel verwacht brachten zijn nieuwe orders behoorlijk veel beroering teweeg.
En alhoewel nog niemand uit angst hardop zijn protest had durven laten horen, vertelden de dodelijke blikken in de richting van de kampanje hem boekdelen.
Het was duidelijk dat het bij de manschappen onderhuids hevig broeide.
Hij voelde ook wel aan dat het nog maar slechts enkel een kwestie van tijd zou zijn dat de vulkaan van opgekropte woede tot uitbarsting zou komen.
In dat geval zou de enige redding misschien nog kunnen liggen in het tijdig en keihard ingrijpen van de mariniers.
Maar eerlijk gezegd had hij ernstige twijfels of al deze maatregelen wel het gewenste resultaat zouden opleveren bij mensen die niets meer te verliezen hadden en vrijwel gek werden van dorst.
Ook rees bij hem de vraag wie hij uiteindelijk nog zou kunnen vertrouwen.
Hij besefte heel goed dat het met de loyaliteit jegens hem nu niet meer al te best gesteld zou zijn.
Sterker nog, het stond voor hem wel vast dat hij op dit ogenblik de meest gehate persoon moest zijn die er op dit schip rondliep.
Met deze dreiging in het achterhoofd liep hij naar zijn tijdelijk ingerichte hut die provisorisch weer voor hem in het verwoeste achterschip was opgebouwd.
Daar tastte hij naar zijn twee pistolen die verborgen lagen onder zijn zeildoekse matras.
Zorgvuldig controleerde hij het afvuur mechanisme en laadde hij beiden daarna met kruit en kogels.
Vanaf dat moment weken de twee geladen pistolen niet meer van zijn zijde. Onder elkaar was besloten dat het ‘t beste zou zijn als William zelf het slechte nieuws aan zijn moeder zou meedelen.
Ook wat er eventueel van het vaatje wijn was overgebleven moest hij, op order van de commandant, in beslag gaan nemen.
Dit maakte zijn, op zich zelf al moeilijke opdracht, er nou niet bepaald gemakkelijker op.
Hij liep even later dan ook met lood in zijn schoenen in de richting van het koedek waar zijn ogen onrustig in het schemerdonker naar zijn moeder en de chirurgijn zochten.
De situatie hier beneden was ronduit slecht te noemen.
Bij de meeste gewonden zag hij de dood al reeds in de ogen.
Hij kon één van de mannen onderscheiden die rechtop in zijn hangmat zat.
Maar toen die hem vroeg of hij wist waar hij zijn moeder kon vinden, kreeg hij van hem geen enkele reactie.De man keek volkomen apathisch voor zich uit alsof hij straal door hem heen keek.
In zijn ogen lag een vreemde glans, die je zo nu en dan ook onder de doden kon aantreffen.
William schudde hem aan zijn schouder heen en weer maar ook daar reageerde hij niet op. Hij besloot hem daarom uiteindelijk maar los te laten, waarop de man direct als een zoutzak naar achteren viel, onderwijl star met z’n ogen naar de dekbalken boven zich starend.
Een man achter hem begon nu als een waanzinnige afwisselend te lachen en te krijsen.
Toen hij zich geschokt omdraaide schrok hij zich wild bij het beeld wat hij voor ogen kreeg. De man stond blijkbaar stijf van de koorts.
Zijn koortsige, vlammende ogen puilden bijna uit hun kassen, en zijn lange, vette en verwarde haren, plakten rondom zijn smerig bezwete voorhoofd.
Een weeïge koortslucht walmde William in het gezicht waardoor hij zich direct weer onpasselijk begon te voelen.
Het lichaam van de man schokte hevig en ongecontroleerd, en schuimend speeksel droop rijkelijk langs de mond en kin naar beneden waarna het uiteindelijk terechtkwam op zijn smerig stinkend besmeurde hemd.
Hij had geen idee wat hij hier nu mee aan moest en probeerde de man tevergeefs te kalmeren door rustig tegen hem te praten.
Maar wat hij ook probeerde, niets scheen te willen helpen om de man tot bedaren te brengen.
Hij kreeg het idee dat de man volkomen krankzinnig aan het worden was.
De maat probeerde nu uit alle macht uit zijn hangmat te komen, hetgeen William nu niet bepaald raadzaam leek en wat hij daarom dus ook op zijn beurt weer uit alle macht probeerde te voorkomen.
Er ontstond een ware worsteling waarbij het krijsen van de man angstaanjagende vormen begon aan te nemen.
Ineens was daar die begeleidende vrouwenhand die, samen met een rustgevende zachte stem, bemoedigende woordjes tot de man begon te spreken.
William keek verrast op en zag tot zijn geruststelling dat zijn moeder hem te hulp was geschoten.
Blijkbaar had dit bij de maat een schok van herkenning teweeggebracht, want vrijwel direct keek hij d’r met zijn verwilderde ogen aan onderwijl onverstaanbare woorden tegen haar mompelend.
Tot William’s verbazing liet hij zich daarna gewillig terugzakken in zijn hangmat.
Zij pakte met haar linkerhand één van de zijne en streek hem met de andere zachtjes door zijn vette haren. Daarbij hield ze niet op met het spreken van zacht sussende woordjes.
Plotseling gleed daar zowaar een traan uit één van de ooghoeken over zijn verweerde wangen.
“Hij denkt nu dat ik zijn vrouw ben die hij in Frankrijk heeft moeten achtergelaten.” fluisterde ze William toe.
De man keek haar nog eens dankbaar met zijn koortsige, glazen ogen aan, waarna hij zijn ogen sloot en binnen enkele minuten in een onrustige slaap viel.
Voorzichtig maakte zij haar hand van de zijne los en wenkte ze William om zich zo zacht mogelijk uit de voeten te maken.
Nog over zijn hele lijf na trillend van schrik en emoties ging William in een afgelegen hoek bij zijn moeder staan. Z’n hart klopte hem nog in de keel en hij ademde snel en gejaagd.
Ze gaf hem even geduldig de tijd om tot bedaren komen voordat ze zich tot hem richtte.
“Gaat het een beetje jongen?, ben je erg geschrokken?”
“Ja moeder, dat kun je geloof ik wel zeggen.” zei hij voor zich uit blazend.
“Ik heb nu eenmaal niet elke dag met zo’n krankzinnig figuur als hij te maken.”
“De man is ernstig ziek” verdedigde ze hem. “Door de koorts aanvallen ijlt hij en weet hij niet meer wat hij doet. Ik ben bang dat hij het helaas niet erg lang meer zal maken.”
Ze wilde hem gaan uitleggen wat de man allemaal wel niet mankeerde maar hij onderbrak abrupt haar verhaal.
“Luister moeder, ik ben deze keer helaas niet zomaar naar u toe gekomen.”
“Dat verbaast mij niets” reageerde ze, “Eerlijk gezegd had ik al zo’n vermoeden.
Het lijkt mij niet het beste nieuws wat je me te melden hebt, maar vertel op jongen, wat heb je op je hart.”
Na een korte aarzeling begon hij aan zijn opdracht.
“Ik heb van de commandant opdracht gekregen om zijn nieuwe orders aan u door te geven.” Hij haalde even diep adem voordat hij verder sprak.
“De orders luiden dat er vanaf heden aan niemand meer drinkwater mag worden verstrekt die te ziek of te zwak is om scheepswerk te verrichten.
Ook heb ik de zware taak om aan u het dringende verzoek over te brengen, het weinige wat er mogelijk is overgebleven van het vaatje wijn, weer naar de commandant terug te zenden.
Die zal er op zijn beurt weer zorg voor dragen dat het eerlijk wordt verdeeld onder degene die nog in staat zijn wat werk te verzetten, hetgeen ons hopelijk nog een mogelijkheid bied, een kleine kans op redding mogelijk te maken.”
“Ma, ... ma, ... maar dat is monsterlijk!” stamelde ze geschokt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten