dinsdag 5 januari 2016

106. De Spitsroede

Zodra hij echter de denkbeeldige lijn had overtreden zwiepten en beukte de slagen op hem neer. Wankelend onder het woeste geweld trachtte de man onder dwang van de sabel vooruit te komen.
Schreeuwend en kreunend probeerde de arme drommel zich tevergeefs met zijn armen te beschermen tegen de snel opeenvolgende regen van slagen die met grote kracht op bijna alle delen van zijn lichaam neer daalden.
Een aantal malen werd hij flink op zijn hoofd en in het gezicht getroffen waardoor er een gapende wond boven zijn wenkbrauw ontstond.
Door het bloed dat door de hevig bloedende wond langs zijn gezicht gutste werd hij ernstig belemmerd in het zicht waardoor hij meerdere malen tegen één van de maats in de rij opbotste.
Ruw werd hij dan weer door de maat door middel van duwen en trekken naar het midden van de corridor gewerkt.
De sergeant probeerden hem wat te helpen door hardop tegen hem te schreeuwen hoe hij moest lopen, maar werd duidelijk overstemd door het luide gejoel van de maats.
De man wankelde en probeerde nog met uiterste krachtsinspanning op de been te blijven.    Maar uiteindelijk bezweek hij onder de regen van slagen die hem keer op keer troffen en zeeg hij kreunend door de knieën.
Een wild gebrul zwol aan en het leek wel of de maats zich nu met nog meer ijver op hun weerloze prooi stortten.
De man werd zo geschopt en getrapt dat hij geen kans meer zag om op te staan.
Maar de sergeant sleurde hem weer overeind en bulderde tegen hem, “Lopen!, .. lopen zeg ik je!” William kreeg de neiging om te braken, maar onderdrukte dat uit alle macht.
Met walging zag hij de man opnieuw vallen en van alle kanten weer overeind gesleurd en getrapt worden.
Het leek hem toe dat er geen einde aan z’n martelgang zou komen.
De blote rug, armen en handen van de man zagen al bont en blauw en zaten onder het bloed.
Fel rode striemen tekenden zijn geranselde rug en zijn aan flarden gereten broek hing als een stel vodden langs zijn benen.
Hijgend en kermend van de pijn en vrijwel halfdood geslagen bereikte de man uiteindelijk, zij het hevig wankelend, de laatste mannen van de rij.  
Daar werd hij direct door twee mariniers beetgepakt die al op hem hadden staan wachten en zonder enige vorm van verzorging vastgeklonken aan de voet van de grote mast.
De sergeant was inmiddels al weer terug gelopen en stond reeds met het volgende slachtoffer gereed voor de volgende ronde.
De tamboer liet opnieuw zijn roffel horen.
Maar nog voor hij tot de enkele slag over kon gaan werd hij door het ijselijke gekrijs van de man, die nu door zijn grote angst in volslagen paniek was geraakt, overstemd.
Hevig rukkend aan zijn boeien probeerde hij vertwijfeld los te komen.
In zijn wijd open gesperde ogen stond grote panische angst te lezen.
Ruw werd hij op zijn plaats gerukt.
Toen de maat zag dat verder verzet geen enkele nut meer had wierp hij zich op z’n knieën en begon hij luid jammerend om genade te smeken.
De sergeant boog zich voorover om hem tot de orde te roepen en pakte hem stevig in zijn kraag.
Maar de man sloeg ineens wild zijn armen om zijn benen en klampte zichzelf hevig trillend over zijn hele lichaam aan hem vast met alles wat hij in zich had.
Op vele gezichten zag William nu grote minachting voor de getoonde lafheid van de man verschijnen, en hij wist dat dit gedrag de situatie voor hem er niet beter op zou maken.
Sterker nog, hij kon vanaf nu nog beter dood zijn, dan dat hij met deze schande verder zou moeten leven wist hij.
Niemand zou straks nog met hem te maken willen hebben, hij was gedoemd om de paria van het schip te worden.
Een man zonder eer, die alleen nog maar minachting en spot te beurt zou vallen.
Zijn carrière was vanaf nu voorgoed verleden tijd.
Nooit in zijn leven zou de man nog enige promotie bij de marine kunnen maken.
Deze laffe houding zal bij een ieder aan boord voor altijd in gedachte blijven.
Het zou hem achtervolgen totdat hij uiteindelijk in zijn graf lag.
Joelend werd hij uitgejouwd bespuugd en bespot.
Twee mariniers beenden woest op de man af en schopten de man zo hevig in zijn lendenen dat hij krimpend en kermend van de pijn gedwongen werd los te laten.
Met grof geweld sleurden ze hem overeind, onderwijl bulderend,
“Ga staan idioot!, .. staan blijven zeg ik je! “
Maar de man kronkelde zich wanhopig in allerlei bochten om uit hun greep los te komen en begon te krijsen als een bezetene.
Één van de mariniers gaf hem daarop met z’n vlakke hand een geweldige klap in het gezicht en keek hem doordringend aan.
De klap miste zijn uitwerking niet.
Volkomen ontredderd keek de man in het rond en werd hij zich beschaamd bewust van zijn laffe houding.
“Schaam je!,” denderde de marinier meedogenloos door, “Je gedrag is een Franse zeeman onwaardig!, in de houding en vlug wat!
Als je het nog eenmaal waagt om je bek open te doen” siste hij dreigend tussen zijn tanden door, “Dan duw ik de kolf van mijn geweer in je strot!, begrepen!“
Met schokkende schouders probeerde de man zichzelf in toom te houden en bevend rechtop te gaan staan.
Snel werd er een ketting om zijn middel gebonden die de bootsman in zijn handen hield.
Ook werd er nog eens een touw van een meter of vier aan hem bevestigd die naar het eind van de spitsroede werd geworpen.                                                      
De sergeant ging opnieuw achter hem staan en prikte stevig de punt van zijn sabel in zijn rug.
“En nu zal je lopen!” gromde hij, ”Heb je dat begrepen!“
De tamboer begon opnieuw met zijn enkele slag de loopmaat aan te geven, terwijl de sergeant hem stevig met zijn sabel in z’n rug prikte.
Twee mariniers begonnen aan de andere kant aan het touw te rukken en sleepten hem op die manier voort.
Ongenadig beukten de slagen op de sidderende man neer.
Het was wel duidelijk dat de man niet meer hoefde te rekenen op enig sympathie, waardoor enkelen misschien tegen alle regels in, het toch zouden wagen om wat minder hard te slaan.
De arme drommel kreeg letterlijk het volle pond van de ziedende mannen te verduren.
Al slechts na een meter of vier viel hij plat voorover op het dek.
Direct stortten vijf maats zich als dolle honden op de man.
Opnieuw werd hij krijsend overeind gesleurd waarbij hij onophoudelijk door zwepen van touw en houten korvijnnagels werd getroffen.
Maar de man was nu al zo ernstig gewond geraakt dat zijn benen niet meer in staat waren om hem nog te kunnen dragen.
Brullend van angst en pijn viel hij op zijn knieën, zwak trachtend om zijn hoofd nog enigszins met zijn bebloede armen te beschermen.
Maar twee trappen in zijn lendenen zorgden ervoor dat hij naar adem snakkend in elkaar gekromd op zijn zij kwam te liggen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten