woensdag 13 januari 2016

114. Onverwachtse ontmoeting

"Ik wou dat die verdraaide lui daar zich eindelijk eens aan ons bekend maakten” gromde hij nijdig, “Waar wachten ze eigenlijk nog op?
Ergens komt het schip mij toch wel wat bekend voor, ik wou dat ik wist waar ik het eerder heb gezien.”
Langzaam kropen de vlaggen langs de lijn omhoog.
Er leek aan boord van hun tegenstander enige verwarring te ontstaan.
Direct daarop werd er een boot uitgezet waarin een vijftiental man plaats nam die tot hun tanden toe gewapend bleken te zijn.
Door zijn kijker zag de commandant hem afstoten en koers zetten naar de Monitor.
Een kreet van verassing naast hem deed hem verbaasd zijn kijker laten zakken.
Hij volgde met zijn ogen de wijzende vingers en gromde daarop eveneens verrast uit, "wel alle, ....”
Langs de vlaggenlijn van hun tegenstander kroop eveneens de Franse kleuren omhoog, die ook nog eens werd gevolgd door de standaard van St, Malo.
De commandant kon zijn ogen bijna niet geloven en richtte daarop zijn kijker op de boeg van de sloep.
Na enig turen riep hij uitbundig van blijdschap uit “Het is, .. het is, ..de La Confiance!”.
Hij sloeg van dolle vreugde William op z’n schouder.
“We zijn gered!, donders nog aan toe, niet te geloven, we zijn alsnog op het nippertje gered!”
William wist op dit moment niet goed raad met zijn gevoelens.
Hij was natuurlijk eveneens dolblij dat ze aan een zekere dood waren ontsnapt.
Maar hij moest daarbij toch ook een bittere teleurstelling wegslikken omdat hun reddende engel opnieuw één van Franse nationaliteit bleek te zijn.
De vrolijkheid van de commandant bond vrijwel direct in.
“Excuseert u mijn onbedachtzaam gedrag, monsieur.
Ik had zo gauw even niet over uw positie nagedacht.
Maar u moet begrijpen dat ik nooit had gedacht dat we dit nog zouden meemaken.”
William lachte zuurzoet. “Uw blijdschap is niet meer dan volkomen terecht, commandant, ik verzoek u maar even niet op mij te letten.”
“Dank u voor uw begrip monsieur, als u mij dan nu zult willen excuseren?
Ik wil onze redders met gepast eerbetoon begroeten.
De sloep was inmiddels al tot ver over de helft gevorderd en zou binnen enkele minuten langszij liggen. De mannen in de sloep hielden nog steeds behoedzaam hun geweren in de aanslag.
Het was duidelijk dat ze de zaak nog niet helemaal vertrouwden, hetgeen natuurlijk niet echt verwonderlijk was gezien het typisch Engelse uiterlijk van het schip.
Het nieuws dat het onbekende schip de La Confiance was ging als een lopend vuurtje door de rijen mannen die nu juichend bij de verschansing samendromden.
William had de naam van het schip al eens eerder horen vallen, maar hij kon voor zichzelf nog niet plaatsen in welk verband dat nou precies was.
De sloep gleed nu langszij en een maat op het voorplechtje pikte in op de rust van de grote mast.
Omzichtig klom een zestal mannen van de enterploeg langs de Jacobsladder omhoog, terwijl de mannen die in de sloep waren achtergebleven voor de zekerheid hun geweren op de verschansing gericht hielden.
Bij aankomst op het dek werden de zes met gejuich begroet.
Enigszins verbouwereerd keken ze naar de uitgemergelde mannen en de chaos om zich heen.
Er kweelde vals een enkel bootmansfluitje, terwijl de al even zo haveloze uitziende commandant op hen af kwam lopen om hen te begroeten.
“Welkom aan boord, messieurs!, u komt precies op tijd, met wie heb ik het genoegen?”
“Mijn naam is Carneray, adjudant van commandant Robbert Surcouf.
En met wie heb ik de eer te mogen spreken?”
“Mijn naam is Thonnon, commandant van de brik H.M.S. brik Monitor om u te dienen.”
Robbert Surcouf!, ... ja natuurlijk!, dacht William toen hij die naam hoorde noemen.
Vandaar dat die naam van het schip hem zo bekend voorkwam.
Voor hen bleek nu dus het schip van de beroemde en evenzo beruchte Franse kaper die al bij leven legendarisch was geworden te liggen.
Hij was het die, ongeveer een half jaar geleden, Engeland een enorm gezichtsverlies en zeer grote financiële schade had toegebracht door met zijn La Confiance, een schip wat slechts bewapend was met achttien kanonnen en pak ’em beet zo’n honderddertig koppige bemanning, het op te nemen tegen de H.M.S. Kent.
Wat een schip was van twaalfhonderd ton en gewapend was geweest met achtendertig zware kanonnen en een bemanning had gehad van vierhonderd en achtendertig koppen.
Na een hevig gevecht wist hij hem stoutmoedig te overmeesteren en hem samen met een enorme hoeveelheid goud en andere kostbaarheden dat het schip vervoerde, ongezien alle Engelse blokkades omzeilende naar Port Mauritius op te brengen.
Een sterk staaltje vakmanschap waar menig admiraal de vingers bij af zou flikken.
Zo, dit was hem dus.
De beruchte La Confiance, met aan boord de beroemdste kaper van Frankrijk, .. Robbert Surcouf. Wat een ongelofelijk toeval.
Hij moest haast wel zeker op weg zijn naar zijn vaderland want het gebied waarin hij meestal opereerde lag in de Indische oceaan.
Wie weet had hij het goud van de Kent nog wel aan boord!, bedacht hij opgewonden.
Ondanks het feit dat dit een van de grootste vijand van Engeland was had hij bewondering voor zijn stoutmoedige daden en vond hij het een buitenkansje om hem misschien wel in levende lijve te kunnen ontmoeten.
Hij had veel over de man gehoord, maar was bijzonder nieuwsgierig hoe hij werkelijk als persoon was.
Hij stond bij hem bekend als onbevreesd en stoutmoedig, maar ook als eerlijk en edelmoedig, strijdend met open vizier.
De rest van de bemanning van de sloep was nu ook naar boven gekomen en betrad geschokt het chaotische dek.
De adjudant gaf een teken aan de La Confiance door met zijn armen boven zijn hoofd te zwaaien dat alles met hen in orde was.
In het kort schetste de commandant aan hem de netelige situatie waarin het schip en bemanning zich nu bevond.
De man floot, na alles aangehoord te hebben, verbijsterd tussen zijn tanden.
“Als ik het goed begrijp hebben we jullie nog maar net op tijd onderschept.”
Hij keek geschokt naar de chaos rondom hem die het gevecht en de storm hadden achtergelaten.
“Het is er hier zo te zien hard aan toe gegaan.”
“Dat kunt u wel zeggen” beaamde de commandant.
“Zonder het toeval dat we jullie nu hier mogen ontmoeten zouden we het geen van allen hebben overleefd.
Mag ik u dringend verzoeken om Surcouf te vragen of hij enkele vaten water naar ons over zou willen laten komen?
We sterven hier namelijk letterlijk van de dorst!”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten