vrijdag 1 januari 2016

102. Gedwongen deelname

Met een grijns van overwinning rond z’n mond ging de commandant verder.
“Ik hoop voor u dat ik duidelijk genoeg ben geweest?
Hopelijk bestaan er nu geen onduidelijkheden meer die u in de problemen zouden kunnen brengen?”
William voelde wel aan dat het geen enkel nut meer had om nog te proberen tegen het genomen besluit van de commandant in te gaan.
Hij wist bij zichzelf dat hij de uiterste grens van het geduld van de man had bereikt, en dat hij, als hij het nu nogmaals zou wagen om verder door te gaan met vragen, alle goodwill van de commandant voor hem persoonlijk voorgoed zou verliezen.
Hij begreep heel goed dat dit de situatie alleen nog maar erger zou maken.
Dus besloot hij maar om nu verder te zwijgen en antwoordde hij met het enige antwoord wat de man nog wilde horen.
“Jawel, commandant!, tot uw orders!“ hierna maakte hij zich zo snel mogelijk uit de voeten.
Vlug ging hij, foeterend op zichzelf, op zoek naar de bewuste officieren en onderofficieren waarmee hij morgen een krijgsraad moest gaan vormen.
Samen bespraken zij waaruit hun taak de volgende morgen zou bestaan.
Verder verdeelde hij de opdrachten onder de enkele meest sterke mannen die hij onder de afgematte bemanning maar vinden kon.
Ze moesten de zaken die morgen nodig waren maken en plaatsen op de plekken die hij daarvoor had uitgezocht.
In sombere spanning wachtte hij gelaten af wat voor een ellende de volgende dag weer brengen zou.
Één ding was zeker, de commandant had hem zeer slim in de val laten lopen.
Hoe hij morgen ook zou gaan stemmen, hij maakte die dag zeker geen vrienden.
Kort na zonsopgang werd hij gewekt door de scheepsjongen die hem er in z’n beste Engels op attent probeerde te maken dat hij snel moest opstaan om zichzelf in orde te brengen.
Hij had nog een hoop werk te doen voordat alles tot in de puntjes geregeld zou zijn.
De jongen rukte hem ongeduldig aan zijn mouw.
Waarschijnlijk dacht hij dat hij niet begrepen had dat hij haast moest maken.
“Hij heeft er schijnbaar nogal haast mee!” foeterde William in zichzelf, terwijl hij uit alle macht een weerbarstige laars trachtte aan te trekken.
Eenmaal gereed gekomen probeerde hij de jongen bij te houden die haastig de trap die naar het dek leidde opliep.
Boven werd hij begroet door de bootsman die met een bebloede doek om zijn hoofd al weer begonnen was met zijn dienst en ongeduldig op hem had staan wachten.
Die vent moest wel een keiharde kop hebben, bedacht hij verwonderd.
Maar daarna gaf hij vlug zijn orders aan hem door, waarbij hij hoopte dat hij daarbij niets over het hoofd had gezien.
Hij had zich de vorige avond snel de regels omtrent de krijgsraad eigen moeten maken, daar hij zelf geen flauw idee had gehad hoe het er bij de Franse marine precies aan toe ging.
Hij had zich verdiept in hun regels en etiquette en had aan een aantal onderofficieren gevraagd of ze hem bij deze moeilijke klus konden helpen.
Hij voelde de spanning onder de bemanning van het schip met het uur toenemen.                        
Soms betrapte hij een groepje mannen die druk naar elkaar toegebogen met elkaar stonden te fluisteren.
Zodra ze hem zagen hielden ze snel op en gingen ze uiteen.
De ellende is nu al begonnen, mompelde hij nu nog meer nijdig op zichzelf.
Hij moest eens leren om meer z’n neus uit andermans zaken te houden!
Maar daarvoor was het nu helaas te laat besefte hij.
Hij was er door de commandant tot aan zijn nek toe ingeluisd!, en wist best wel dat geen van de officieren het zou durven wagen om tegen de wil van de commandant in te stemmen.
Het stond voor hem, en waarschijnlijk ook voor de rest van de bemanning wel vast, hoe de stemming schuldig of onschuldig, en de vorm van straf voor de gedaagden zou gaan uitpakken.
Hij wist drommels goed dat zijn tegenstem geen enkel effect zou hebben.
Maar moest hij daarom ook maar direct in hun bevooroordeelde stem meegaan?
Hij had vannacht bijna geen oog dicht gedaan en zich over deze gewetensvraag bijna suf getobd.
Nu was dan bijna voor hem, en de rest, het uur van de waarheid aangebroken.
Over een half uur zou de krijgsraad onafwendbaar zitting gaan nemen.
Hij vroeg zich vertwijfeld af hoe dit hem, nota bene als Britse onderdaan en tegenstander nog wel! in vredesnaam allemaal had kunnen overkomen.
Helaas had hij hier niet de tijd meer voor om nog over te kunnen filosoferen.
De uitermate vreemde situatie dwong hem dat hij zich nu met dringendere zaken bezig moest gaan houden.
Bij gebrek aan hoge officieren waren er nu bij hoge uitzondering dus ook onderofficieren verzocht in de krijgsraad plaats te nemen.
De kleine raad bestond nu uit William, in de rol van eerste stuurman.
Monsieur Lambert als tweede stuurman.
Monsieur Filippe die de rang had van kapitein der mariniers.
Monsieur Chaque Bisseth, bootsman.
En natuurlijk commandant Thonnon die voorzitter en tevens rechter was van het hoogste gezag.
Eigenlijk werd de boel nu heel simpel gehouden.
De commandant las de aanklachten tegen de zogenaamde verdachten op, terwijl de andere leden van de raad alleen maar hun stem schuldig of onschuldig hoefde uit te brengen.
De commandant had geëist dat er niet meer tijd verloren mocht gaan dan dat absoluut nodig was.
Eigenlijk was het hele gebeuren niet meer dan een formaliteit, wist William.
Hij zag het dan ook als één grote farce.
Alle hens werd aan dek geblazen om het schip bij te laten draaien.
William vond het voor zichzelf een onzinnig idee om het schip hiervoor te laten bijliggen, zeker nu de tijd toch al zo in hun nadeel was.
Maar de reglementen der ‘krijgsraad’ eisten dit nu eenmaal en daarin was, net als de Engelse marine overigens, ook de Franse marine zeer punctueel.
Voor hemzelf maakte het eigenlijk niet zoveel uit, dacht hij bitter.
Of ze nu stilliggend of varend gehangen werden, het resultaat bleef tenslotte hetzelfde.
Opgewonden kwam de scheepsjongen aan hem melden dat hij vriendelijk werd verzocht zich bij de commandant in zijn hut aan te dienen.
Hij zag dat de mariniers zich inmiddels al in het gelid begonnen op te stellen.                                    
Zijn ogen dwaalden even overal langs om voor zichzelf vast te stellen dat hij niets vergeten had.
Daarna liep hij met frisse tegenzin in de richting van de hut van de commandant.
Het was er benauwd en zweterig door het te grote aantal mensen dat zich nu in de kleine hut bevond .
Stilzwijgend stonden ze met z’n vijven te wachten op het moment dat de tamboers een lange roffel ten gehore zouden brengen wat voor hen het teken zou zijn dat ze aan dek mochten verschijnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten