woensdag 6 januari 2016

107. Moed en stiekeme bewondering

Zijn wanhopige gebrul ging over in pijnlijk gejammer en gekreun.
De sergeant trachtte hem weer op zijn benen te zetten, maar het werd de man al spoedig duidelijk dat het slachtoffer daar niet meer toe in staat was.
Tenslotte hield hij hem maar met één arm stevig bij zijn kraag vast en begon hij hem daarmee als een voddezak vooruit te duwen.
Hij wenkte snel naar de andere twee mariniers dat ze wat vlugger aan het touw moesten trekken.
Op deze manier sleepten ze hem letterlijk door de rijen mannen heen.
Met uitzonderlijk veel moeite wisten ze tenslotte toch kans te zien om het einde van de martelgang te bereiken.
Hier aangekomen liet de sergeant de man onmiddellijk los, waarop die als een plumpudding in elkaar zakte.
Ook hij werd daarop zonder pardon ruw weggesleept en vervolgens met kettingen stevig aan de grote mast vastgezet.
William voelde zichzelf staan trillen op zijn benen bij het zien van deze weerzinwekkende taferelen die zich hier nu voor zijn ogen afspeelden.
Kun je nagaan, dit waren pas de eerste twee.
Hierna moesten er nog vijf volgen.
Bij het gedwongen aanzien van zoveel tomeloos geweld draaide z’n hart zich in zijn lijf om.
Zoals talloze malen verweet hij zichzelf weer nijdig dat hij zo’n peperkoeken hartje had.
Vertwijfeld vroeg hij zich af hoelang hij dit nog zou kunnen verdragen zonder dat iemand zijn zwakte in de gaten kreeg en hij door de mand zou vallen.
Hij had gezien welk effect zoiets op de mannen voor hem had gehad, en hij gruwde bij het idee dat iets dergelijks hem misschien ook nog eens op een dag zou kunnen overkomen.
Het idee al!, de rillingen liepen over zijn rug!
Dit mocht hem niet overkomen!, hield hij zichzelf voor.
Nu niet!, en nooit niet!                                                      
Worstelend met zijn eigen gevoelens dwong hij zichzelf uiterlijk stoïcijns voor zich uit te blijven kijken.
Vurig hoopte hij maar dat niemand hem door zou krijgen, want hij besefte dat hij net zoveel kleur in zijn gezicht moest hebben als iemand die al zeker drie dagen was overleden.
Het zweet brak hem uit en liep in straaltjes langs zijn rug in de richting van zijn broekband.
Grr ook dat nog!
Het gaf hem een irritant prikkend gevoel dat hij maar met de grootste moeite kon negeren.
Er zat helaas niets anders op dan zijn gedachten te dwingen aan iets anders te denken.
Hij wist niet zeker of er op hem werd gelet, maar hij kon het risico niet nemen dat er een spoor van verdenking op hem zou kunnen gaan rusten.
Niet alleen zijn eigen eer, maar ook die van zijn land stond op het spel.
De kwelling van ogen en oren scheen hem eindeloos te duren.
Maar tenslotte waren ze zo ver gevorderd dat slechts de laatste twee veroordeelden nog over waren.
Bij deze twee, was tot William’s verbazing, geen spoor van enige angst of schaamte te bekennen.
Bijna trots en rechtop keken ze de rijen mannen aan.
Er straalde van hen een brutale vorm van gezag uit.
Onwillekeurig prees William de moed die ze hier beiden tentoonstelden.
Een moed waar hij hen zo afgunstig in bewonderde, en die hij zichzelf zo verweet te ontberen.
Rustig wachtten beiden hun beurt af alsof zij in de rij stonden te wachten op hun eten.
Er werd een naam afgeroepen die William niet verstond, maar hij zag matroos eerste klasse Pière Castogne kalm naar voren treden.
De commandant gelaste de sergeant dat hij de man direct nadat hij de spitsroede doorlopen had naar de plaats moest geleiden waar de strop al reeds voor hem klaar hing.
De sergeant knikte dat hij het had begrepen en gaf vervolgens een teken in de richting van de tamboer.
Die begon direct daarop weer aan zijn roffel, waarna de sergeant de matroos met z’n sabel kenbaar maakte dat hij moest gaan lopen.
Hetzelfde ritueel als bij al die andere slachtoffers daarvoor herhaalde zich, met dit verschil, dat, op het moment dat hij op het einde van de spitsroede was gekomen, hij direct met zijn handen op de rug gebonden door de sergeant in de richting van de strop werd geleid.
Vanaf daar moest hij, bewaakt door twee mariniers, gedwongen toekijken hoe na hem zijn medeveroordeelde maat op zijn beurt langs de spitsroede werd geleid.
Konstabel maat Jean le Reve werd nu als laatste klaargemaakt om zijn straf te kunnen ondergaan, waarna binnen enkele minuten ook hij, door de sabel voortgeduwd, de gang maakte die al zijn medegestraften hem al reeds voor waren gegaan.
Willam kon zien dat hij uit alle macht probeerde om overeind te blijven, maar ook hij kon dat onmogelijk vol houden en hij viel ongeveer halverwege de route voorover op het dek neer.
Maar vrij snel en zonder enige hulp kwam hij weer overeind en worstelde hij zich moeizaam verder. William kon er niet aan ontkomen dat hij het idee had dat de mannen toch hun slagen iets inhielden.
Blijkbaar was dat hun verborgen manier van eerbetoon aan hem vanwege het ontzag dat hij onder de mannen inboezemde door het dapper ondergaan van zijn straf.
Maar vlak voor het eind struikelde hij en viel hij opnieuw.
Hoe dapper de man het ook probeerde, geen enkel lichaam bleek bestand tegen het geweld en de regen van opeenvolgende slagen.
Maar tot William’s verbazing zag de man echter opnieuw kans om overeind te komen.
Hevig bloedend uit vele wonden wankelde hij verder.
Maar een klap met een korvijnnagel op zijn hoofd deed hem duizelen waardoor hij een kort moment volkomen zijn oriëntatie verloor.
Hierdoor kwam hij in één van de rijen van zijn beulen terecht, die hem vervolgens op een ongenadige manier weer de juiste richting wezen.
Eindelijk bereikte hij, stevig voortgeduwd door de sergeant, tenslotte het einde, waar zijn gemartelde lichaam het opnieuw opgaf en hij uitgeput op zijn knieën neer viel.
Hij bleef zo een aantal seconden als verdoofd zitten en trachtte wat bij zijn positieven te komen.
De sergeant wilde hem bij zijn kraag vatten, maar hij weerde hem woest van zich af en gaf hem duidelijk te verstaan dat hij het zelf wel kon.
Het vervulde iedereen met diep ontzag toen het de man opnieuw lukte om met eigen kracht op zijn wankele voeten te gaan staan.
De sergeant ondernam opnieuw een poging om hem te ondersteunen en pakte hem bij zijn arm.
Maar de man keek hem met een doordringende blik aan die duidelijk te kennen gaf dat hij van hem geen enkele vorm van hulp wenste, en rukte met een snelle beweging zijn arm los.
Hierna hinkte hij op eigen kracht, zo trots en recht als zijn zwaar gehavende lichaam het nog maar toe liet, naar de plaats waar de strop al voor hem klaar hing en deed die vervolgens eigenhandig om zijn nek.
Diep van binnen had William een mateloze bewondering voor de enorme moed van deze man gekregen.
Mistroostig vroeg hij zich af of hij zelf ook de moed zou kunnen opbrengen als het er echt op aan zou komen.
Eerlijk gezegd had hij hierover zo zijn twijfels.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten