maandag 9 november 2015

48.'Veilig' aan boord van een vijandelijk schip

We hadden geprobeerd de sloep zo lang als het maar mogelijk was te volgen, maar na enige tijd verloren we hem door de hoge golven en de invallende duisternis volledig uit het oog.
We wilden natuurlijk met zo min mogelijk lichtseinen te werk gaan zoals u wel zult begrijpen.” William knikte maar onderbrak zijn verhaal niet.
“Maar na verloop van tijd, toen de sloep allang terug had moeten zijn, besloten we dat we er ons toch maar aan moesten wagen.
We hoopten dat ze vanaf de wal een beter zicht op de sloep hadden gehad, en dat ze ons zouden kunnen vertellen wat de reden kon zijn dat jullie nog niet naar het schip waren teruggekeerd.
Maar ook zij konden ons niet meer vertellen dan dat de laatste passagier ongelukkigerwijs tijdens de afhaalpoging van de sloep vanaf de rotsen in zee was gestort, waarna ze verder niets meer van, zowel de passagier, als van de sloep hadden vernomen.
Ook zij hadden te kampen gehad met de duisternis, maar hun verwachting was toch wel dat de boot in ieder geval, als hij tenminste de hoge golven had overleefd, binnen zeer korte tijd bij ons moest arriveren.                                                      
Maar toen jullie na een vol uur nog steeds niet kwamen op dagen, besloot de kapitein een nieuwe sloep uit te zetten en te gaan kijken of we boot toch op enige manier terug konden vinden. We begrepen wel dat er iets goed fout moest zitten, en dat jullie waarschijnlijk nu in grote problemen verkeerden.
Hoogstwaarschijnlijk zijn we elkaar op nog geen halve mijl gepasseerd, maar we konden jullie door de enorme hoge golven en de dikke duisternis gewoon niet vinden.
We besloten, nadat we volgens ons alle plaatsen hadden afgezocht waar we jullie logischerwijs maar konden verwachten, naar het schip terug te keren voordat we zelf in ernstige problemen zouden raken.
Vergeef me, sir, dat ik het zeg!, maar we dachten dat jullie inmiddels als ratten waren verzopen, hetgeen op zichzelf natuurlijk niet erg verwonderlijk was gezien de enorme kracht van de storm.
Maar plotseling hoorde we heel zwak boven het geraas van de wind en golven uit, de hoge tonen van een bootsman-fluitje klinken.
Het klonk een stukje zuidelijker dan waar wij op dat moment aan het zoeken waren geweest, en dus roeide we zo hard we konden in de richting vanwaar we meenden dat het geluid vandaan moest komen.
We roeiden werkelijk uit alle macht sir, want we beseften heel goed dat vanwege de kou er niet veel tijd meer over zou zijn om jullie nog levend te kunnen redden.
Hetgeen ook nog eens bevestigd werd doordat het geluid van het fluitje met de minuut zwakker werd.”
De man was nu zo ingespannen aan het vertellen dat het zweet op zijn voorhoofd parelde.
Met een snelle beweging van zijn doek nam hij zijn voorhoofd af, echter zonder daarbij met zijn verhaal te stoppen.
“Tot overmaat van ramp stierf het geluid na een korte tijd volledig weg en we waren bang dat we alsnog te laat waren gekomen.
Het was ondraaglijk te bedenken dat jullie, bijna in ons zicht, toch nog naar de haaien waren gegaan.
We hadden de moed eigenlijk al opgegeven en al besloten om terug te keren omdat de mannen intussen doodmoe en door en door koud waren geworden, waardoor het ook voor hen niet langer meer verantwoord was om met zoeken door te gaan.”
De man nam een slok water uit een kroes die vlakbij William stond en schraapte hierna zijn keel, om daarna met evenveel vuur weer door te gaan met zijn verhaal.

“We waren dus al weer onderweg naar het schip, zoals ik al zei, toen één van de mannen een gebroken roeispaan ontdekte die van jullie sloep afkomstig bleek te zijn.
We besloten daarop toch nog even iets zuidelijker te gaan zoeken.
Tot onze grote verbazing zagen we plotseling jullie sloep, of beter gezegd wat daar van over was, recht voor ons opdoemen.
Toen we de hem in deze conditie aantroffen, werd de blijdschap dat we jullie eindelijk gevonden hadden vrijwel direct de bodem ingeslagen.
Want we waren bang dat iedereen daar aan boord allemaal al door onderkoeling waren omgekomen.
Jullie bleken namelijk tot aan de knieën in het ijskoude water te zitten.
Sommige van de mannen lagen zelfs bijna geheel met hun lichaam in het water!
Zo snel als we konden hebben we jullie aan boord van onze sloep gehesen en roeiden we daarna als gekken om iedereen op tijd aan boord van dit schip te krijgen.
Eerlijk gezegd gaven we geen frank meer voor jullie leven, en ook u sir, werd, als ik zo vrij mag zijn, meer dood dan levend aan boord gebracht en men vreesde voor uw leven.                                          
Maar alhoewel iedereen zware onderkoelingsverschijnselen had, kunnen we u toch met blijdschap melden, dat er tot nu toe nog geen enkele dode valt te betreuren.
Helaas zijn er onder de mannen wel die enkele vingers of tenen moeten missen, maar afgezien van dit feit is het werkelijk een wonder dat iedereen deze zware beproeving heeft overleefd.”
Instinctief keek William naar zijn eigen handen en daarna onder de schapenvellen waar hij onder lag.
Maar tot zijn grote opluchting zag hij dat alles er bij hem nog aanzat.
De man tegenover hem moest glimlachen.
“U, sir, is dat gelukkig bespaard gebleven, en ook met uw moeder is het, afgezien van het feit dat ze nog erg zwak is, verder dik in orde.
Maar madame Brightton en u zullen zeker nog een aantal dagen rust moeten houden om aan te sterken.”
William keek naar zijn borst waar een brede linnen doek strak omheen zat gewikkeld.
De man wees ernaar en merkte op: “U heeft een aantal gekneusde ribben opgelopen die de chirurgijn voor u heeft verbonden.
Ze zullen de komende aantal dagen nog wel flink zeer blijven doen, maar het is van voorbijgaande aard.”
“Hoe is het met de bevelvoerende officier van de sloep?” vroeg William.
“Het strekt u tot eer om naar de gezondheid van een vijandelijke officier te vragen, sir” merkte de luitenant op.
“Hij is er van al degene die gered zijn er het slechtst aan toe.
We hebben bij hem in totaal zes tenen en twee vingers moeten amputeren, waarna hij geruime tijd op het randje van de dood heeft gelegen vanwege hoge koortsaanvallen.
Maar zoals het er nu uit ziet is de verwachting dat hij het wel zal gaan halen.”
In gedachte zag William opnieuw zijn moeder bezig met het leeghozen van de sloep, waarbij ze dankbaar gebruik had gemaakt van zijn laarzen.
“En, eh, .. hoe is het met die Engelse verra ... Eh passagier?”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten