vrijdag 27 november 2015

66. Afschuw en dank

Kort daarop waren ze samen, gevolgd door de marinier, die werkelijk als een schaduw achter hen aanliep, onderweg naar de man die op het koedek was onder gebracht.
Ook het slachtoffer van die dag ervoor werd daar verzorgd aan zijn wonden die hem door de kat met negen staarten was toegebracht.
Half gebukt, om te voorkomen dat ze met het hoofd tegen de lage dekbalken zouden lopen, liepen ze in het halfdonker naar het koedek waar een flauw schijnsel van wat olielampen een spookachtig licht op de bleke gelaatstrekken van de beide kreunende mannen wierp.
De lucht was bedorven door de stank van koortszweet, gore ongewassen lichamen en geronnen bloed.
William hield voor een moment zijn pas in en voelde zich misselijk worden.
De chirurgijn bood hem een doek aan die gedrenkt was in alcohol om onder zijn neus te kunnen houden.
Dankbaar griste hij het uit zijn handen en snoof hij even diep de geur van de alcohol op.
Hij knikte naar de chirurgijn dat ze verder konden gaan.
Voordat hij bij de officier van de sloep kon komen moest hij eerst het andere slachtoffer passeren.
De man lag voorover op een met kisten verhoogde plank.
Op zijn rug lagen doeken die inmiddels donkerrood bevlekt waren van zijn bloed.
Hij lag kreunend met gesloten ogen, terwijl zijn armen slap langs de beide kanten van de plank op de grond hingen.
Opnieuw voelde hij een diep medelijden voor hem in zich opkomen en een nieuwe golf van misselijkheid kwam in hem op.
Snel hield hij de doek met alcohol weer stijf tegen zijn mond gedrukt en wende hij zijn blik van het onfortuinlijke slachtoffer af.
Hij concentreerde zich nu op de officier van de sloep, die, net als de andere arme drommel, kreunend met gesloten ogen een paar passen verderop lag.
De man ademde hortend en stotend, ondertussen soms lelijk hoestend.
Dikke zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd.
Aan alles kon je zien dat hij zware pijnen leed en dat hoge koortsen hem in zijn greep hielden.
Ondanks de doek met alcohol voor zijn mond drong er een smerige geur tot zijn neusgaten door.
Een geur die onmiskenbaar aangaf dat er hier gangreen in het spel was.
Hij keek bezorgd naar de chirurgijn of hij hetzelfde geconstateerd had als hij. 
Die keek naar hem terug met een blik van verstandhouding.
De man had hen nog niet opgemerkt en bleef nog steeds hijgend met gesloten ogen liggen.
De chirurgijn kuchte even kort, “Monsieur” zei hij zacht, “Hier is monsieur William voor u,  u had mij gevraagd een verzoek tot hem te richten om bij u te komen, weet u nog?”
De man opende uiterst moeizaam zijn ogen en keek een ogenblik verdwaasd in het rond alsof hij uit een zeer diepe slaap ontwaakte.
Zijn lippen bewogen wel, maar brachten bijna geen geluid voort.
De chirurgijn reikte hem een beker met water die hij met beide handen beverig aanpakte en waarvan hij meteen gulzig begon te drinken.
Hierna ging het spreken hem ietsje beter af.
Hakkelend en bijna fluisterend kwamen de woorden over zijn lippen.
De chirurgijn bracht zijn oor dicht aan zijn lippen in een poging hem zo goed mogelijk te verstaan. 
Langzaam vertaalde hij de woorden voor William.
“Monsieur, ik wil u danken voor uw komst.
Zoals u kunt zien was ikzelf helaas niet in staat om naar u toe te komen omdat de omstandigheden mij dwingen om in deze naargeestige omgeving te blijven.
Mijn poten proberen zo gezegd nogal een loopje met me te nemen” grijnsde hij dapper.
Ondanks zijn vermoeidheid en pijn probeerde de man nog een dappere poging te doen om geestig te zijn. 
"Er is straks ook nog een bijkomend voordeel, want het is dan voor mij niet echt moeilijk meer om op een houtje te kunnen bijten” lachte hij hees.
Direct moest hij dit bekopen met een flinke pijnlijke hoestbui die hem naar adem deed snakken.
Hijgend bleef hij nog even met gesloten ogen op zijn rug liggen om van de hoestbui bij te komen, maar trachtte daarna direct weer het gesprek te hervatten.
“Ik wilde u graag persoonlijk, namens mijzelf en de overige bemanningsleden van de sloep, danken voor uw dappere inzet.
Ik ben er van overtuigd dat we ons leven aan u hebben te danken.
Het spijt mij een dapper man als u in deze moeilijke omstandigheden te moeten ontmoeten.
Graag had ik u op een andere manier willen leren kennen en met u vriendschappelijk een flinke pint bier gedronken.” Hij zonk even hijgend terug in zijn kussen.
“U, ... sir, ... bent uw rang als officier waardig gebleken.”
Hij moest opnieuw even stoppen om even op adem te komen.
“Het zou voor mij een eer zijn u de hand te mogen schudden.” 
Met uiterste krachtsinspanning stak hij zijn hand naar William uit.
Die pakte zijn slappe hand en keek hem recht in de ogen.
“Dank u monsieur, ik hoop oprecht dat u snel zult herstellen van uw verwondingen.
Hopelijk zult u weer spoedig in staat zijn om uw werkzaamheden als officier te hervatten.”
De chirurgijn deed zijn best om de woorden van William zo goed mogelijk te vertalen.
Hij zag aan het gezicht van de officier dat hij de woorden begreep.
Er verscheen een meewarige glimlach rond zijn lippen.
“Dank u voor uw mooie woorden sir, maar ik ben bang dat ik gedwongen zal zijn om hier voorlopig nog een tijdje te blijven.”
Opnieuw overviel hem een zware hoestbui waardoor hij naar adem snakte.
Volkomen uitgeput sloot de man kreunend zijn ogen.
Hij mompelde nog iets onverstaanbaars en verzonk daarna in een rusteloze slaap.
De chirurgijn luisterde bezorgd aan zijn borst en schudde meewarig zijn hoofd.
Hij verzocht William een houten kist te pakken die zo’n twee meter bij hem vandaan stond, en hem die aan te reiken.
Toen de chirurgijn het deksel opende bleken er chirurgische instrumenten in te zitten.
Bedachtzaam haalde hij uit de kist een korte zaag tevoorschijn.
Vervolgens begon hij de lappen die de voeten van de man omwonden voorzichtig af te rollen.
William wachtte het resultaat van zijn onderzoek niet af en maakte dat hij weg kwam.
Hij had het gevoel dat hij stikte!, en hij verlangde hevig naar frisse lucht om het verschrikkelijke beeld van ziekte en ellende van zich af te zetten.
Hij besefte dat de arme drommel waarschijnlijk buiten zijn tenen nu ook zijn been zou kwijtraken, mogelijk zelfs zijn beide benen.
Een rilling van afschuw liep over zijn rug bij de gedachte, en hij zag al voor zich hoe de chirurgijn de zaag in het been zou zetten.
Hij voelde zich opnieuw onpasselijk worden en dwong zichzelf aan iets anders te denken.
Aan dek gekomen zoog hij de frisse zeelucht diep in zijn longen waardoor hij weer snel opknapte.
Hij doodde de tijd wat met het observeren van de manschappen die hoog in de mast aan het werk waren om de bovenbram zeilen bij te stellen.
Zijn gedachten dwaalden af naar zijn moeder.
Gelukkig scheen ze vrij goed te herstellen van haar ziekte.
Hij hoopte maar dat dit door bleef zetten en niet zou stagneren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten